Op weg naar een zonnige toekomst…
In de jaren vijftig van de vorige eeuw vertrokken duizenden Nederlanders naar de andere kant van de wereld, het verre Australië om daar een nieuw leven op te bouwen. Nederland was verwoest, de economie was ingestort, de werkloosheid was groot, woningen waren schaars. Tussen eind veertig en begin zestig vertrokken meer dan 120.000 Nederlanders, gelokt door de tegemoetkoming in de vervoerskosten door de Nederlandse overheid en de geregelde opvang door de Australische autoriteiten om daar een zonnige toekomst op te bouwen.
Ook familieleden, of het nu ging om Frugte, Scheepmaker, De Kruijf of La Grouw, durfden het aan de stap te wagen. Zij scheepten zich in op de Johan van Oldenbarnevelt, Groote Beer of de Sibajak met achterlating van al hun bezittingen. Per kostwinner mocht 1500 gulden worden meegenomen. Het afscheid was soms dramatisch. Immers, het was voorgoed. De wetenschap dat je misschien je ouders, broers of zusters nooit meer zult zien was een pijnlijke gedachte. Maar toch, de drijfveer was groot. Slechter dan toen in Nederland kon haast niet en de promotiefilmpjes en reclamefolders beloofden heel veel.
Theo Frugte vertrok met zijn vrouw Antje en hun dochter Yvonne in 1955 met de Groote Beer. Broer Karel Adriaan Frugte volgde samen met Lilian in hetzelfde jaar en scheepten zich in op de Johan van Oldenbarnevelt voor de zes weken lange vaartocht naar Australië. Vader Marius Frugte, zoon van Karel Frugte en Maria Scheepmaker, miste zijn zoons en vertrok twee jaar later met de Sibajak naar Australië.
Familie Bos
Het gezin Bos met Vader Frans, moeder Enny (dochter van Evert de Kruijf en Theresia Elisabeth La Grouw) en hun kinderen Frans en Eveline (Ineke) vertrokken al in 1952. Zij maakten gebruik van de Nederlands-Australische Migratie Overeenkomst en hadden zich ingescheept op de Fairsea voor een lange reis naar Australië. Zij kwamen op 2 oktober 1952 in Fremantle aan en vertrokken van daaruit naar het opvangkamp Bonegilla.
Ongelooflijk dapper. Ze hebben het gered, het contact met Nederland bleef behouden en het was voor hen ook mogelijk dat zij nog een keer terug konden gaan voor familiebezoek.
Het begin was echter niet gemakkelijk. Het waren moeilijke maanden. De NOS wijdde er eens een documentaire aan in de serie Andere Tijden. Hieronder volgt een beeld uit die tijd:
‘Al in Nederland en op de boot kreeg de emigrant het goed bedoelde advies om zo snel mogelijk het vaderland te vergeten en zich aan de bestaande cultuur aan te passen. Maar aanpassen? Hoe en waaraan? De meeste Nederlanders die vertrokken hadden geen flauw benul waar ze terecht zouden komen. Ze stapten op de boot zonder enige notie van het land waar ze heengingen. Velen spraken geen of heel gebrekkig Engels. Ze wisten meestal niet waar ze zouden gaan wonen of welk werk ze zouden gaan doen. En een voorbereiding? Daar was vaak weinig sprake van.
Mevrouw Gressie, die in 1960 met haar man naar Australië ging, herinnert zich van de voorbereiding eigenlijk alleen de medische keuring op de Australische ambassade. “ Het was net of je op de paardenmarkt stond, alles werd heel streng gecontroleerd en gemeten, je gebit, je botten, alles. Of je engels sprak, daar werd niet naar gekeken.”
Op luxe schepen zoals de Johan van Oldenbarnevelt, die ook veelvuldig in de voorlichtingsfilms figureerde, had de reis veel weg van een luxe cruise. Er was een fantastische keuken met iedere avond een ander menu. Er was een zwembad aan boord, dansavonden, ochtendgymnastiek, vermaak voor de kinderen, het kon niet op. Op andere boten verliep de reis primitiever met te veel mensen, slecht eten en slechte voorzieningen.
Na aankomst vertrokken de emigranten naar de kampen. Bonegilla was het grootste opvangkamp – 320.000 bewoners tussen 1947 en 1971 – dat door de Australische overheid was ingericht om emigranten een eerste onderdak te verschaffen. Een ander groot kamp was Bathurst in New South Wales. Verspreid over Australië waren er 23 van dit soort kampen, in feite oude legerkampen die geschikt gemaakt waren voor opvang van gezinnen. De omstandigheden in dit soort kampen waren tamelijk primitief.
De omheining van prikkeldraad, de poort met slagbomen, de centrale eetzaal met rantsoenen die op ieders bord werden gekwakt, de gemeenschappelijke toiletten, de mededelingen over de omroepinstallatie, veel deed nog sterk denken aan de oude legerfunctie. En de behuizing bestond uit niet meer dan golfplaten barakken waarin gezinnen één, twee of drie kamertjes mochten betrekken, al naar gelang het aantal kinderen. Maar de Nederlandse gezinnen probeerden zich zo goed en zo kwaad als het ging te schikken in de nieuwe omstandigheden. Een fleurig kleedje over een sinaasappelkistje kon de povere omgeving al snel een beetje opvrolijken.
Het was de bedoeling dat de mannen in het kamp zo snel mogelijk een baan vonden. Daarvoor waren er speciale arbeidsbemiddelaars. Een Nederlandse vrouw vertelt: “In het kamp was een tafeltje met een man van het Australische arbeidsbureau. De mensen moesten zich in lange rijen opstellen en dan werd er beslist wie welk werk kreeg. Een vriend van ons was in Nederland verzekeringsagent maar kreeg daar een bezem in handen geduwd en moest stations schoonvegen. M’n eigen man kreeg een baan in een glasfabriek in Sydney. In Nederland was hij etaleur.”
Niet iedereen liet zich door de mannen van het arbeidsbureau dirigeren. Een ander: “Er kwamen bussen in het kamp om de mannen op te halen voor werk in de mijnen. Dat wilde ik niet. Dus als die bussen kwamen, zorgde ik dat ik uit de buurt bleef”. De man reisde op eigen houtje naar Sydney om werk te zoeken. Omdat hij op de ULO redelijk engels had geleerd, kon hij zich zelf redden en vond een baan in een chemische fabriek.’
Tot zover Andere Tijden.
Was Marybiong Hostel een onderdeel van Boneguila camp?