Honkbalvirus
In de open Ikea-kast op onze slaapkamer staan onze herinneringen aan het nabije en het verre verleden. Fotolijstjes, vaantjes, herinneringen aan onze dierbaren, ook aan onze Havanezers. In één zo’n vak ligt ook een leren handschoen, alhoewel het niet echt op een handschoen lijkt. Wie iets met de honkbalsport heeft, weet wat het is. Een eerstehonk handschoen met een grote flap om harde ballen te vangen, aangegooid door de spelers van het honkbalteam, richting eerste honkman. Die vervolgens in stijl de bal vangt. Als die ballen tenminste enigszins fatsoenlijk worden gegooid, want in de snelheid van handelen gaat af en toe wel eens iets mis. Voor honkballiefhebbers: dit is natuurlijk steenkool terminologie, want we hebben het natuurlijk over baseball, first base, infield, outfield, pitcher, catcher…niks oerhollandse termen.
Die handschoen ligt er niet voor niets. Het maakt onderdeel uit van een belangrijke periode uit mijn familieverleden. Dat leren geval met die grote flap heeft mij uiteindelijk gevormd tot wat ik geworden ben. Die ervoor heeft gezorgd dat ik ging schrijven en mij in de richting van de journalistiek stuurde. Geen socioloog, de opleiding die ik daarvoor volgde, maar journalist. Een ‘stukkie’-schrijver. Verslag doen van sportevenementen. En het begon allemaal met schrijven over mijn favoriete sport, honkbal. Omdat de secretaris van de honkbalafdeling van de Foresters het aan mij over liet de wedstrijdverslagen te schrijven van het eerste. Uiteindelijk werd het meer. Veel meer zelfs.
Ik was in Heiloo bij de Foresters en later BSC Heiloo van 1970 tot en met 1978 de eerste honkman van het eerste. Onafgebroken, er werd nooit getwijfeld of ik wel of niet speelde. Blijkbaar had ik bepaalde kwaliteiten of er was gewoon geen betere speler voor die plek beschikbaar. De handschoen. Ik kreeg hem van de club en ik mocht hem zelf uitzoeken. In 1970. Bij Pim Janssen Sport in Haarlem, met Nihek aan de Rijksstraatweg dé leverancier van honkbalattributen en -kleding.
Er was natuurlijk een voorgeschiedenis. De naam Frugte en honkbal gaan heel goed samen. Die verbintenis gaat zelfs terug naar de jaren dertig van de twintigste eeuw, toen Dirk Frugte, de halfbroer van mijn vader, tweede secretaris was van de Honkbalbond en het eerste Nederlandstalige boekje schreef over het honkbal. Het boekje staat nog steeds in onze boekenkast. Dirk Frugte was een uitstekende promotor van de honkbalsport en trok met Emil Bleesing Nederland in om vanuit Amsterdam deze sport te promoten. Deze Dirk Frugte, die het interessanter vond om zijn naam met een umlaut te schrijven – Frügte – werkte eerst bij de gemeente Watergraafsmeer, later begon hij meer te schrijven en werd uiteindelijk journalist.
Twintig jaar later in de jaren vijftig, werden de zoons van zijn (half)broer Leo, mijn vader, ook besmet met het honkbalvirus. Mijn twee oudste broers meldden zich aan bij OVVO, de club van het Nederlandse honkbalicoon Han Urbanus. Het virus – populaire term tegenwoordig – werd vervolgens overgedragen aan de twee jongste broers. En ja, ik was de jongste.
Hoe dat ging, beschreef journalist André Naber in een verhaal dat in 1972 in het Noordhollands Dagblad werd gepubliceerd over de ‘betrouwbare broers Frugte’: ,,We maakten van stukken hout een knuppel en ramden erop los’’. Op de dijk tussen de Admiralengracht en het Jan van Galenpark in Amsterdam, onze geboortestad, gingen we met bal, handschoenen – kleine leren flapjes waar net je vingers in pasten en de bal verrekte precies in een gaatje moest terecht komen om geen ‘au’ te hoeven schreeuwen – en een stuk hout gooien, vangen en slaan. Het begin was er. De herinneringen aan het EK honkbal in Amsterdam in 1958, met de historische wedstrijden tussen Nederland en Italië, zijn nog altijd levend. Zittend tussen mijn broers, op een hoge tribune volgepakt met fans, met geen anderhalve meter, maar anderhalve centimeter tussenruimte.
Weer tien jaar later, in 1968, was ik bijna elke avond en weekend op het honkbalveld te vinden. In Heiloo, bij Foresters, officieel SV de Foresters op de Egelshoek, zoals het sportcomplex van deze mooie vereniging werd genoemd. Wedstrijden spelen, trainen, kijken. Ik was nog niet ontdekt als de man die op het eerste honk zijn kunsten vertoonde. Nee, werper in het tweede, buitenveld in het eerste. Vaak twee wedstrijden in het weekend. In de club was ik in 1969 zelfs beste werper, met gemiddeld 10-15 keer drie slag per wedstrijd.
Tot het moment aanbrak dat ik in de landelijke tweede klasse op het eerste honk debuteerde. Met die handschoen, die nog altijd in onze kast ligt. Twee momenten blijven mij nog altijd in dat jaar bij. Toevallig ook momenten in wedstrijden tegen Haagse clubs. De eerste: Laakkwartier. Ene King Zschüschen uit Curaçao was naar Nederland gekomen en had zich aangemeld bij deze Haagse club. De latere homerunkoning van Nederland speelde bij Laakkwartier op een te laag niveau. In Den Haag konden onze eerste twee werpers de slagkracht van de Hagenaars – Laakkwartier werd uiteindelijk kampioen – niet aan en zeker niet van King. Ik mocht het op de werpheuvel proberen. Eén of twee innings hield ik het vol. Maar ik schakelde wel één man op drie slag uit. Jawel, King Zschüschen. Hoe ik dat deed? Ik gooide zuiver, maar niet hard genoeg. En King had een te snelle swing. De derde slagbal was hoog, net onder de schouders. Zschüschen haalde opnieuw uit, maar de bal moest nog komen…..
Het tweede moment….VUC. Uitwedstrijd in Den Haag weer. Het regende licht, het veld was spekglad en we deden het goed. Goeie mogelijkheid voor mij om een head first sliding te maken. Nooit gedaan, maar nu kon het. Richting tweede honk, fantastische sliding, ik was save. Totaal onnodige actie. De bal was in geen velden of wegen te bekennen door een foutieve aangooi van één van de VUC-spelers. Maar toch…mooiste actie van mij ooit, haha.
Herinneringen aan een ver verleden, opgewekt door een honkbalhandschoen in de kast, die er tot mijn dood zal blijven liggen. Herinneringen aan een honkbalverleden als gevolg van de liefde voor deze sport van mijn familie. Hoe bijzonder…
Karel Frugte